top of page
Foto van schrijverTheo Herbots

Tienen Kloosters ./ Monasteries / Klöster / Monastères


Bezienswaardigheden Tienen

Onder de Slideshare met alle info (in het Nederlands), de gewone beschrijving  wellke hier kan vertaald worden





Abdijhoeve ‘Maagdendaal’ – Oplinter



Abdijhoeve Maagdendaal

De vierkantshoeve uit de 17de- 18de eeuw fungeerde als kloosterboerderij en maakte deel uit van de cisterciënzerinnenabdij van Maagdendaal, gesticht rond 1215. De bewaarde elementen dateren uit de 17de en 18de eeuw. Van de abdij bleef eveneens de barokke toegangspoort met onleesbaar opschrift en datering (1661) bewaard.


Begijnhof




Een begijnhof was een wereld op zich. Dit kwam doordat deze hoven aan de stadsrand gelegen waren en ook ommuurd waren. Begijnen waren godvruchtige vrouwen, wonend in aparte woningen maar verenigd in een gemeenschap. Ze waren aan een mystieke regel onderworpen, maar vormden geen kloosterorde. Wel droegen ze specifieke kleding, kwamen weinig buiten hun muren en betaalden belastingen, omdat ze niet onderworpen waren aan de gelofte van armoede. Verder onderwierpen ze zich aan het gezag van hun oversten, de zogenaamde regentessen of grootjuffrouwen. Wat ze bezaten, behielden ze zolang ze leefden.

Aan de hand van een brief uit november 1202 van Geldolf van Ryckel, abt van de Sint-Geertruiabdij te Leuven, zou men kunnen zeggen dat dit begijnhof al voor 1202 bestond. Vermoedelijk werd het begijnhof eerder rond 1240 gesticht is. Zeker is dat al in 1245 de bouwwerken aan hun kerk startten. In 1250 zegende een hulpbisschop deze in aanbouw zijnde kerk in. Door verscheidene schenkingen vergrootten de begijnen gaandeweg hun domein. Enkele oude bronnen zeggen dat de gemeenschap al snel groeide naar 300 begijnen. In 1754 bestond het Begijnhof uit 57 huizen, naast het gemeenschappelijk Convent, de Infirmerie en het “Contoir”. Opvallend was dat vele van de begijnen van goede afkomst waren. Het aantal begijnen slonk echter zienderogen.

Tijdens de Franse revolutie werd het begijnhof afgeschaft en kwamen de goederen in handen van de Commissie der Burgerlijke Godshuizen. In 1823 waren er nog slechts 27 begijntjes overgebleven. Sommigen gaven onderwijs aan arme meisjes. Het laatste begijntje, Anne Catherine Kestens, stierf op de gezegende leeftijd van 79 jaar, op 19 maart 1866. Bij bombardementen in 1944 werden de meeste huisjes van het begijnhof vernield.


Cellebroederskapel en -klooster




In de huidige Kapucijnenstraat bevond zich het kleine klooster van de Lollarden. Dit klooster werd rond 1300 door twee Brusselse broeders opgericht. Deze Lollarden hielden zich toen vooral bezig met ziekenverzorging en het begraven van doden. (‘lollen’ betekent in het Middelnederlands ‘prevelen’). Vanaf 1441 werden ze Cellebroeders genoemd. Deze naam is afkomstig van het Latijnse ‘cella’ wat kamertje betekent, waarin de broeders zelf woonden of waar ze de zieken en krankzinnigen verzorgden. Op het einde van de 16de eeuw had de stad veel te lijden onder oorlogsgeweld en besmettelijke ziekten. De Tiense bevolking werd op het einde van deze eeuw met een derde verminderd. Tot overmaat van ramp vielen vijandelijke troepen in 1589 de stad binnen waarbij het klooster vernield werd.

In de 17de eeuw schonk de stad de kloosterorde een nieuwe woonplaats in de Veldbornstraat op voorwaarde dat de broeders hun diensten aan de gemeenschap zouden voortzetten. Nieuwe gebouwen werden opgericht en in de 18de eeuw uitgebreid. Zo verrees in 1773 de kapel in Lodewijk XVI-stijl. Ook dit klooster werd niet gespaard tijdens de Franse overheersing. De broeders moesten vluchten en konden pas vijf jaar later terugkeren naar hun geplunderd klooster.

De Cellebroeders kochten de huizen van Ponsaert, Ark van Noë en de Renesse aan. Toch was al het leed nog niet geleden. Op 30 juli 1930 ontstond er een brand in de gebouwen langs de kant de Renesse, waardoor men in 1931 een nieuw gebouw diende op te trekken.


Klooster van de Annuntiaten




Het oorspronkelijk vierkant grondplan werd tamelijk goed bewaard. De twee vleugels werden grondig gerestaureerd. Het klooster is volledig in traditionele bak- en zandsteenstijl opgetrokken. De twee gerestaureerde gevels langs de oostkant rusten op een onderbouw in kwartsiet met afschuining in kalkzandsteen. De vensteromlijstingen van de verlaagde kruisvensters werden grotendeels vernieuwd en de kruiskozijnen werden verwijderd. Centraal in het gebouw is een eenvoudige vernieuwde rondboogdeur ingewerkt. Speklagen accentueren de horizontale geledingen van het klooster. De steigergaten zijn in de zandstenen kroonlijst ingewerkt.






Billighouthoeve – Breisem




De vierkanthoeve uit de 18de eeuw heeft een indrukwekkende schuur. De hoeve behoorde tot aan de Franse Revolutie toe aan de Abdij van Kornelismunster bij Aken en was gekend onder de naam Hof ter Bonbroeck.


Bogaardenklooster




De bogaarden of beggaarden waren de mannelijke tegenhangers van de begijnen. Qua organisatie hadden zij veel overeenkomsten met de begijnen. Het was een groep vrome mannen, die men oorspronkelijk ‘beguini’ en vanaf circa 1250 ‘beghardi’ ging noemen. Zij leefden net als hun vrouwelijke tegenhangers in afzonderlijke woningen, die gegroepeerd waren rond een centraal kerkgebouw. Hoewel zij hetzelfde habijt droegen en mekaar onderling steunden door het organiseren van een aantal centrale voorzieningen, zoals ziekenverpleging en dodenbegraving, waren ze oorspronkelijk aan geen enkele orderegel verbonden.

De bogaarden waren economisch vooral actief in de textielindustrie, die in deze periode in alle Brabantse steden een hoge bloei kende. Ze mochten een groot gedeelte van hun winsten voor eigen rekening bewaren, waardoor zij een vrij onafhankelijk bestaan kenden.

In de 13de en de 14de eeuw vielen ze, net als hun vrouwelijke tegenhangers, ten prooi aan een reeks vervolgingen op beschuldiging van ketterij. Daarna evolueerde de lekengemeenschap steeds meer naar een echte kloostergemeenschap met geestelijken en broeders.

Om hun samenlevingsvorm enigszins te regulariseren, namen de meeste bogaardenhuizen in de eerste helft van de 14de eeuw de regel van de reguliere derde orde Sint-Franciscus aan. Omdat de lakenindustrie toen ook over haar hoogtepunt heen was, onderwierpen de Tiense bogaarden zich aan het kapittel van Zepperen, waar zich het moederklooster bevond.

Tijdens de verwoesting van Tienen in 1635 gingen de oorspronkelijke gebouwen volledig in vlammen op, waarbij ook het kloosterarchief verloren ging. Men ging snel met de wederopbouw van start en er werd ook aan bezitsuitbreiding gedaan, zodat de goederen van het klooster zich in de loop van de 17de eeuw uitstrekten tot aan de achterzijde van de woningen van het huidige Torsinplein. Ten tijde van de Franse revolutie werd het klooster opgeheven en herbestemd tot een gendarmeriekazerne. In de loop van de 19de eeuw werd het vroegere klooster in kleine loten verkocht en omgevormd tot particuliere woningen.

Het huidige gebouw dateert uit de 18de eeuw. Het kwam op de plaats van andere oudere kloosterdependances. De voorgevel, bestaande uit vijf vensters en een deur, wordt bekroond met een driehoekig fronton met laadvenster. Op de zolderverdieping bevond zich een graanschuur. Het gelijkvloers bestond uit een ontvangstruimte en de gemeenschappelijke vertrekken van de kloosterlingen. Op de verdieping lagen de slaapvertrekken van de prior en andere hogere geestelijken. De gevels werden opgetrokken in bruinrode baksteen en zijn voorzien van hoekkettingen en raamomlijstingen uit witte Gobertangesteen. Ook de sokkel van de voorgevel en de dakrand met steigergaten zijn vervaardigd in kalkzandsteen.


Kabbeekklooster




Het poortgebouw, gelegen aan de Gilainstraat, was de hoofdtoegang tot het Kabbeekklooster. De twee vleugels op het L-vormig grondplan zijn de enige 17de-eeuwse restanten in traditionele stijl van het oorspronkelijke Augustinessenklooster van Kabbeek. Een vleugel, op een dakkapel gedateerd 1657, en haaks op de kapel geplaatst, bestaat uit twee bouwlagen en dertien traveeën. De kruisvensters met uitspringende tussendorpels hebben een wigvormig ontlastingssysteem. In het dak zijn drie, als klokgevels uitgewerkte dakkapellen aangebracht.

De bakstenen kapel van zes traveeën afgesloten door een vijfzijdige absis, heeft aan de buitenkant schaars aangewende speklagen. De gewelven op steekboogribben steunen op consoles van renaissancistische inspiratie. Onder de rondboogvensters, die verzonken liggen in het metselwerk, loopt een uitspringende druiplijst. Langs de zuidzijde geeft een barokke deur toegang tot de kapel. De kapel is gedateerd op een gevelsteen in de absis en op de barokke poort.

Het geheel werd later eigendom van de Grauwzusters. In de jaren twintig werden de gebouwen gerestaureerd. Nu maken zij deel uit van het aanpalende ziekenhuis Campus Mariëndal.

xxxxx

Vriendelijke Groet

Theo Herbots

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Deel met Familie, Vrienden en Kennissen, zij zullen U dankbaar zijn | *•.¸♡ ᴡᴏʀᴅᴘʀᴇs-ʙʟᴏɢɢᴇʀs ɢᴇʙʀᴜɪᴋ ᴅᴇ ʜᴇʀʙʟᴏɢ-ᴋɴᴏᴘ ♡¸.•*

0 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Comentários


bottom of page